Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit zijn in 2008 in werking getreden. Deze vormen het wettelijke kader voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Besluit bodemkwaliteit heeft onder andere het Bouwstoffenbesluit en de Vrijstellingsregeling grondverzet vervangen.

Het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit bevatten verschillende regels en normen voor:

In de meeste gevallen is een wettig bewijsmiddel nodig om de kwaliteit van de grond of bagger aan te tonen (milieuhygiënische verklaring). Een bodemkwaliteitskaart is één van de mogelijke milieuhygiënische verklaringen. Marmos Bodemmanagement is gespecialiseerd in het opstellen van bodemkwaliteitskaarten voor gemeentes, regionale samenwerkingsverbanden en andere initiatiefnemers van grondverzet. Inmiddels heeft Marmos Bodemmanagement ook in opdracht van enkele waterschappen een aantal waterbodemkwaliteitskaarten opgesteld.

 

Normen voor toepassingen op de landbodem

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden.

Het Besluit bodemkwaliteit relateert het beleid voor het toepassen van grond en bagger aan zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. Daartoe zijn de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ geïntroduceerd. Daarnaast zijn er bodemkwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ met bijbehorende maximale waarden. Dit wordt geïllustreerd onderstaande figuur:

figuur bodemkwaliteitsklassen

Voor toepassingen op de landbodem gelden derhalve de volgende normen:

Voor de meeste stoffen is MaxINDUSTRIE gelijk aan de interventiewaarde. Met name voor veel organische verbindingen waaronder minerale olie, PCB’s en diverse bestrijdingsmiddelen is MaxINDUSTRIE lager dan de interventiewaarde.

 

Normen voor verspreiden van baggerspecie op aan de watergang grenzende percelen

In het belang van een goede waterhuishouding worden sloten en vaarten periodiek gebaggerd. Van oudsher wordt bagger op de kant gezet, direct naast de watergang waaruit de bagger afkomstig is. Bagger ter plekke op de kant zetten is verreweg de goedkoopste oplossing voor vrijkomende bagger. Eigenaren van percelen langs de watergang hebben hiervoor een wettelijke ontvangstplicht.

Voor het verspreiden van bagger op aan de watergang grenzende percelen geldt daarom een apart normenkader. Hierbij wordt niet getoetst aan de bodemkwaliteitsklasse of bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem.

In plaats daarvan wordt getoetst aan:

Met de msPAF wordt het percentage soorten organismes aangeduid, waarop de verontreinigingen een negatief effect hebben.

Bij de toetsing aan msPAF wordt in de Regeling bodemkwaliteit onderscheid gemaakt tussen metalen en organische verbindingen:

 

Normen voor toepassingen in oppervlaktewater

Voor het toepassen (danwel verspreiden) van grond en bagger in oppervlaktewater wordt onderscheid gemaakt in zoet en zout oppervlaktewater. In zoet oppervlaktewater wordt alleen getoetst aan de kwaliteit en niet aan de functie van de ontvangende waterbodem. Daarbij wordt getoetst aan de kwaliteitsklassen A en B. Kwaliteitsklasse A is voor een aantal stoffen gebaseerd op het herverontreinigingsniveau (HVN) dat in het verleden voor de Rijn is bepaald. Voor andere stoffen geldt de Achtergrondwaarde. Kwaliteitsklasse B is gelijk aan de interventiewaarden voor de bodem onder oppervlaktewater. Deze is voor een aantal stoffen hoger dan MaxINDUSTRIE. Voor grond (niet afkomstig uit de bodem onder oppervlaktewater) geldt in dat geval de lagere MaxINDUSTRIE.

Voor het verspreiden van baggerspecie in zout oppervlaktewater (oftewel in zee) gelden afzonderlijke normen.

 

Grootschalige bodemtoepassingen (GBT)

In een grootschalige bodemtoepassing mag grond en bagger worden toegepast tot MaxINDUSTRIE ongeacht de kwaliteit en functie van de ontvangende bodem. Voor het toepassen van bagger geldt voor minerale olie 2000 mg/kgds in plaats van MaxINDUSTRIE. Boven bepaalde concentraties gelden aanvullende eisen over de maximale uitloging. Onder deze concentraties wordt de uitloging verwaarloosbaar geacht. 

Een GBT is bedoeld voor bepaalde toepassingen, duidelijk begrensd en blijvend beheerd, zoals bijvoorbeeld een wegconstructie, dijklichaam of geluidswal. Met andere woorden, niet voor een "gewone" ophooglaag (ongeacht of het terreingebruik na ophoging wonen, industrie of recreatie is).

 

Regels voor tijdelijke opslag van grond en bagger

Voor de tijdelijke opslag van grond en bagger gelden verschillende eisen, afhankelijk van de tijdsduur van de opslag:

 

Soort tijdelijke opslag

Maximale tijdsduur

Kwaliteitseisen

Meldingsplicht

Tijdelijke uitname

Looptijd van de werkzaamheden

-

Nee

Kortdurende opslag

6 maanden

-

Ja

Weilanddepot (bagger)

3 jaar

Normen voor verspreiding op aangrenzend perceel

Ja, inclusief voorziene tijdsduur en eindbestemming

Tijdelijke opslag op landbodem

3 jaar

Kwaliteitsklasse ontvangende bodem

Ja, inclusief voorziene tijdsduur en eindbestemming

Tijdelijke opslag in oppervlaktewater

10 jaar

Kwaliteitsklasse ontvangende waterbodem

Ja, inclusief voorziene tijdsduur en eindbestemming

 

Generiek beleid en gebiedsspecifiek beleid

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger op de landbodem afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend:


Bodemkwaliteitsklasse

Bodemfunctieklasse

Generieke toepassingseis

Achtergrondwaarde

Overig

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

Wonen

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

Industrie

Achtergrondwaarde

Wonen

Overig

Achtergrondwaarde

Wonen

Wonen

MaxWONEN

Wonen

Industrie

MaxWONEN

Industrie

Overig

Achtergrondwaarde

Industrie

Wonen

MaxWONEN

Industrie

Industrie

MaxINDUSTRIE

Voorbeeld 1:
Wanneer de bodemkwaliteit van een industrieterrein voldoet aan de Achtergrondwaarde, dan geldt als toepassingseis dat de toe te passen grond ook aan de Achtergrondwaarde dient te voldoen.

Voorbeeld 2:
Wanneer de bodemkwaliteit van een oud stadscentrum niet voldoet aan MaxWONEN, (maar bijv. wel aan MaxINDUSTRIE), dan geldt als toepassingseis MaxWONEN.

 

Hierboven is de situatie beschreven zoals die geldt in het ‘generieke beleid’. Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden mogen gemeentes besluiten om hiervan af te wijken en voor een deel van hun grondgebied een strenger of juist minder streng beleid te voeren. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van ‘gebiedsspecifiek beleid’. Gebiedsspecifiek beleid wordt opgenomen in een Nota bodembeheer, die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld (na een inspraakprocedure, oftewel een openbare voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht).

Strengere of ruimere toepassingsnormen dan de toepassingseisen volgens generiek beleid worden ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) genoemd. Uitgangspunt bij het vaststellen van LMW is, dat tenminste sprake moet zijn van standstill op gebiedsniveau. Standstill op gebiedsniveau houdt in, dat verhoogde LMW alleen gelden voor grond en bagger die afkomstig is uit het eigen bodembeheergebied.

Andere vormen van gebiedsspecifiek beleid zijn:

 

Voor toepassingen in oppervlaktewater is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegd gezag in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Gebiedsspecifiek beleid voor oppervlaktewater wordt dus niet door de gemeentes maar door het waterschappen respectievelijk Rijkswaterstaat vastgesteld.